Strijden zit in het DNA van de vakbeweging. Nu het polderen nog
De FNV verkeert momenteel in een diepe crisis. Waar die crisis precies over gaat is, voor een buitenstaander lastig te beoordelen. Zelfs na lezing van het uitgebreide relaas van het conflict door de Ondernemingskamer van het Amsterdams Gerechtshof, blijft het onduidelijk waar het nu precies om draait.
Toch wil ik een poging wagen de crisis in een breder perspectief te plaatsen. Crises zijn bepaald geen zeldzaamheid in de vakbeweging. De huidige FNV is zelfs het product van de vorige, mogelijk nog diepere crisis. Die dateert uit 2010 toen er binnen de federatie FNV ruzie uitbrak over het pensioenakkoord dat was overeengekomen met de werkgevers. De twee grootste FNV-bonden, FNV Bondgenoten en AbvaKabo, verzetten zich heftig tegen dat akkoord, omdat daarmee de zekerheid van het pensioen ernstig zou worden aangetast. FNV Bondgenoten drukte dat kernachtig uit met de leuze ‘casinopensioen’. Doordat deze twee bonden, die gezamenlijk ongeveer twee derde van de FNV-leden vertegenwoordigden, in de federatieraad – waarin iedere bond één stem had – een minderheid vormden, konden zij het akkoord niet wegstemmen. De FNV dreigde uit elkaar te vallen, maar na een aantal moeizame bemiddelingspogingen werd uiteindelijk de vlucht naar voren gekozen door de meeste FNV-bonden in één ongedeelde FNV op te laten gaan. De FNV die nu weer rollend over straat gaat.
Wie wat verder teruggaat in de tijd komt nog vele andere conflicten in de vakbeweging tegen. Zelf was ik halverwege de jaren tachtig getuige van een heftig conflict in de Industriebond FNV (een van de voorlopers van Bondgenoten) waar toen ik mijn vervangende dienstplicht vervulde. Wat mij toen vooral opviel en verontrustte was dat een inhoudelijk meningsverschil – meer macht bij de leden of bij de leiding – in een persoonlijk conflict uitmondde, waarin de tegenpolen letterlijk niet meer met elkaar spraken. Maar ook dat was slechts een in een lange reeks conflicten. Al ten tijde van Henri Polak – voorzitter van de Algemene Diamant Bewerkers Bond (ANDB) van 1894-1940 – waren ruzies en conflicten niet van de lucht. Zo fulmineerde Polak regelmatig tegen de anarchisten in zijn bond die met hun spontane acties ‘van onderop’ wel veel chaos creëerden, maar volgens hem niet bijdroegen aan het realiseren van concrete verbeteringen voor de arbeiders.
Waarom is er in de vakbeweging zo vaak ruzie?
Het boek ‘Polderen en strijden’ dat op 18 juni is verschenen, kan daar misschien enig licht op werpen. Het boek geeft een overzicht van het wel en wee van de Nederlandse vakbeweging in het eerste kwart van deze eeuw, de periode 2000-2024. Het bevat interviews met een aantal hoofdrolspelers en reflecties van wetenschappers op de activiteiten van de vakbeweging. De titel van het boek vat in drie woorden het spanningsveld samen waarin de vakbeweging opereert. Dat strijden in het DNA van de vakbeweging zit, is evident. Alleen door strijd met de kapitalisten/ondernemers/werkgevers kan en kon de vakbeweging lotsverbetering voor de werkende klasse tot stand brengen. Maar strijden alleen volstaat niet. Je moet op een gegeven moment bereid zijn de strijdbijl te begraven om met de tegenpartij tot een compromis te komen. Niet alleen op het niveau van de individuele onderneming of branche, maar ook op het nationale niveau. Daar kun je via overleg met de werkgevers en de overheid structurele verbeteringen realiseren via wetgeving en de vormgeving van het sociaaleconomische beleid. Polderen en strijden hebben dan ook beide bijgedragen aan het grote succes van de Nederlandse vakbeweging in de twintigste eeuw. Maar desondanks staan ze vaak toch op gespannen voet met elkaar. In de wetenschappelijke literatuur wordt dit wel aangeduid als de spanning tussen ‘the logic of membership’ en ‘the logic of influence’ (Schmitter & Streeck). De logica van het lidmaatschap houdt in dat een vakbond zoveel mogelijk doet wat zijn leden willen – en vaak betekent dat strijden en actievoeren als de leden ontevreden zijn met hun arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. De logica van invloed houdt in dat je soms, in plaats van de strijd aan te gaan, meer kunt bereiken door met de tegenpartij te overleggen om tot een compromis te komen. Zo’n compromis is nooit wat de leden het liefst willen – dan zou het geen compromis zijn – maar misschien wel het beste wat te bereiken valt.
De spanning tussen de twee logica’s houdt ook verband met de vraag wie het in de vakbeweging uiteindelijk voor het zeggen heeft: de leden of de betaalde medewerkers (de ‘werkorganisatie’: beleidsadviseurs en bestuurders). In een democratische vereniging hebben de leden formeel natuurlijk het laatste woord. Maar tegelijkertijd is het evident dat in een vereniging met bijna een miljoen leden – de FNV is nog altijd een van de grootste verenigingen van Nederland – niet alle leden kunnen meepraten. Daarom is in de aanloop naar de fusie tot de ongedeelde FNV in 2015 een ledenparlement ingesteld als hoogste besluitvormingsorgaan. Dat klinkt heel democratisch, maar, zoals ik in het slothoofdstuk van ‘Polderen en strijden’ betoog, heeft dat model zijn beperkingen. Om er slechts twee te noemen: de sector senioren is in het parlement met 17 leden vertegenwoordigd, de sector jong kent slechts één lid. De vergaderingen van het parlement zijn niet openbaar en op de website van de FNV is geen actuele informatie over de besluiten te vinden. Ondanks de naam is de rol van het ledenparlement in de FNV dan ook niet te vergelijken met die van de Tweede Kamer in de nationale politiek.
Hoewel de precieze reden voor het huidige conflict, zoals gezegd, lastig is te doorgronden, is het duidelijk dat ook nu de spanning tussen polderen en strijden, tussen de logica van lidmaatschap en de logica van invloed op de achtergrond een rol speelt. Zo hebben de medewerkers van de bond, vertegenwoordigd door FNV Personeel, en het ledenparlement zich nadrukkelijk tegenover elkaar geplaatst. Het ledenparlement wil dat er zo snel mogelijk een nieuw bestuur wordt gekozen, de medewerkers willen dat er eerst een veilige werkomgeving wordt gecreëerd.
Strijden zit in het DNA van de vakbeweging, zo zei ik al. Dat lijkt met zich mee te brengen dat niet alleen meningsverschillen met de ‘natuurlijke’ tegenstander, maar ook interne meningsverschillen vooral via strijd worden opgelost. Dat constateert ook het externe bureau Unravelling dat onderzoek heeft gedaan naar de achtergrond van het conflict: “Strijdbaarheid als kernwaarde heeft (…) de overhand, waardoor er in de praktijk geen sprake is van collegiaal en respectvol gedrag.” Polderen zit niet in het DNA van de vakbeweging, maar heeft zij zichzelf in de loop van de tijd aangeleerd om effectiever te kunnen opereren. Maar daarbij lijkt zij vergeten te zijn dat dit minstens zo hard nodig is bij interne meningsverschillen. Het blijkt steeds weer erg moeilijk om over de koers van de vakbeweging intern een open discussie te voeren zonder dat die in conflict en ruzie uitmondt, waarbij meningsverschillen gemakkelijk in persoonlijke vetes kunnen ontaarden. Het huidige conflict lijkt dan ook niet het laatste te zullen zijn, tenzij polderen – meningsverschillen in goed vertrouwen met elkaar bespreken en oplossen – voor de vakbeweging net zo’n natuurlijke neiging wordt als strijden.